Naamwoorden – de – woorden en het – woorden
Naamwoorden noemen een naam van mensen, dieren en dingen.
(We noemen ze ook wel substantief of zelfstandig naamwoord.)
(Zelfstandig) naamwoorden: de man, de hond, de stoel, het kind, het paard, het boek …
Je kunt vragen: Wat is dit? Heeft het woord de of het?
Je zegt: Dit is een man. ………………….. man.
(Je zegt:) Dit is een vrouw. ………………….. vrouw.
(Je zegt:) Dit een kind. ………………….. kind.
(Je zegt:) Dit is een kat. ………………….. kat.
(Je zegt:) Dit is een paard. ………………….. paard.
(Je zegt:) Dit is een bloem. ………………….. bloem
(Je zegt:) Dit is een tas. ………………….. tas.
(Je zegt:) Dit is een boek. ………………….. boek.
de of het?
Behalve een kun je voor een naamwoord de of het gebruiken.
De meeste woorden hebben de. Er zijn veel minder woorden met het.
De, het en een noemen we een lidwoord.
Regel: Voor een naamwoord
komt gewoon de, het of een.
Tip: Leer welke woorden het hebben. Geef ze extra aandacht.
Bepaald of onbepaald
Onbepaald – een Bepaald – de of het
(je noemt iets bij zijn naam) (je wijst naar iets)
– Op straat loopt een man. – De man loopt op straat.
– Op tafel ligt een boek. – Op tafel ligt het boek.
Je noemt alleen de naam van iets Je wijst naar één speciaal iets,
– een man, een boek, een bloem, één die je kent:
een vrouw, een kind, – de man van toen, het boek hier,
Je weet niet welke precies, de vrouw daar, het kind daar …
je kent hem of het niet.
Meer – meervoud
Als je over meer mensen. dieren, dingen praat dan gebruik je een meervoud.
Wat zijn dit?
Dit zijn mannen, vrouwen, kinderen, katten, paarden, bloemen, tassen, boeken.
Bepaald – de Onbepaald – geen lidwoord
– De mannen lopen over straat. – Over straat lopen mannen.
– De boeken liggen op tafel. – Op tafel liggen boeken.
Bij een bepaald naamwoord Bij een onbepaald naamwoord in het meervoud
in het meervoud komt altijd de. is er geen lidwoord: mannen, boeken…
(Ook bij een het-woord) • Je kunt veel, weinig, meer gebruiken:
—————————————- weinig mannen, veel boeken, meer boeken.
Andere woorden in plaats van een lidwoord
(vraagwoord, aanwijswoord, bezitswoord …)
• een vraagwoord: welk / welke – bij een de-woord welke, of welk bij een het-woord
(welke man, welke vrouw, welke kat -welk kind, welk paard, welke tas, welk boek?)
• een aanwijswoord: bij een de-woord deze of die, en bij een het-woord dit of dat. (altijd bepaald)
(deze man, die man, deze kat, deze tas, die tas – dit kind, dat kind, dit paard, dit boek, dat boek.)
• een bezitswoord (van wie is iets): mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze / ons, jullie, hun
bij een de-woord zeggen we onze, bij een het-woord zeggen we ons.(altijd bepaald)
(onze man, onze kat, onze bloem, onze tas – ons kind, ons paard, ons boek.)
• een onbepaald voornaamwoord of (onbepaald) telwoord: enkelvoud – elk/elke, ieder/iedere; meervoud – veel, weinig, meer. (elke / iedere man, elke /iedere kat, elke/iedere tas – elk / ieder kind, elk / ieder paard, elk/ieder boek.)
Sommige woorden hebben nooit een
– niet-telbare naamwoorden
Sommige woorden zoals water, melk, zout, suiker, lucht, hebben niet een
Je vraagt: Wat is dit?
Je zegt: Dit is water. Dit is melk. Dit is suiker. Dit is zout. Dit is lucht.
We noemen ze niet-telbaar. Je kunt ze niet tellen. Ze zijn altijd ‘veel’.
(Je kunt zeggen: Het zijn geen dingen – het is spul.)
Net als bij naamwoorden in het meervoud kun je er veel, weinig en meer voor zeggen:
veel mensen, veel kinderen – veel boeken, veel water, veel melk, veel zout, veel suiker, veel lucht
Klik hier voor een pdf-document met de informatie over naamwoorden.